Ontwikkelingsfasen
Ontwikkelingsfasen
We hebben ons onderwijs ingericht vanuit de menskundige visie van Rudolf Steiner. Een belangrijke peiler in dit werk van Steiner, is de indeling van de zevenjaars fasen in het leven van ons als mensen. Iedere periode heeft haar eigen accent.
Lichaam en motoriek – willen
In de eerste zeven levensjaren van het kind staat de opbouw van het lichaam centraal. Het kind leert lopen, spreken, denken, zijn lichaam beheersen en het ontwikkelt zijn grove en fijnere motoriek. In de kleuterklas ligt de nadruk op de verzorging van de taal en het behoeden van de fantasie. De kinderen leren vooral door nabootsing van het gedrag van de leerkracht. De wereld is goed.
Sociaal emotioneel – voelen
In de tweede zevenjaarsperiode staat het verwerven van emotionele vaardigheden centraal. De leerkrachten streven ernaar de leerstof beleefbaar te maken. De leerlingen automatiseren de basale cognitieve vaardigheden. Het gaat hier om lezen, schrijven, rekenen, taal, aardrijkskunde en geschiedenis. De psychische kwaliteiten ontwikkelen zich in de lagere schoolleeftijd. Ze uiten zich in het gevoelsleven van het kind, maar ook de manieren van denken en willen worden aangesproken. Wat het kind weet, is minder belangrijk dan hoe het kind denkt. De aanleg om origineel, creatief en probleemoplossend te denken, heeft vrijwel ieder kind. Het is aan de ouders en de leerkracht dat vermogen te behoeden en te verzorgen. De wereld is mooi.
De prepuber en puber beleven zichzelf en de omgeving in hoge mate in hun gevoelens. Daarom zal de leerkracht bij het gevoelsleven van het kind aan willen sluiten. Dat gebeurt als het kind voor iets warm kan lopen, er enthousiast door wordt. Dan wordt het voorstellingsvermogen, fantasie, creativiteit en doorzettingsvermogen aangesproken.
Oordeelsvorming – denken
In de derde zevenjaarsperiodes (vanaf 14 jaar), komt geleidelijk de ontwikkeling van het analytische, abstracte denken tot stand. De leerlingen leren de wereld vanuit het denken te begrijpen. De wereld is waar. Het vervolgonderwijs voor de vrijeschool vervolgt het leerplan vanuit deze visie. In Nijmegen verzorgt het Karel de Grote College vervolg-vrijeschoolonderwijs.
Vertelstof
Vertelstof
Iedere klas kent een eigen thema dat in dat levensjaar van het kind centraal staat. Het thema komt terug in verhalen, in het hoofdonderwijs, in de keuze voor muziek of toneel. De thema’s volgen de ontwikkelingsweg van de mensheid: vanuit een geestelijke nog minder tastbare wereld komt de mens langzaam op aarde. We noemen het de vertelstof van het leerjaar. De kinderen herkennen onbewust de elementen die in de verhalen langskomen.
Kleuters: dagelijks leven
In de kleuterklas vertellen we een verhaal, een sprookje, een prentenboekje of een verhaaltje uit het dagelijks leven. We herhalen de spreuken en verhalen vaak, dit komt tegemoet aan de natuurlijke drang van kinderen tot luisteren en spreken. De taal in combinatie met beweging is belangrijk. Dit komt tot uiting in poppenkast, het kring- of het tafelspel.
1e klas: sprookjes
In de belevingswereld van de eersteklasser passen bij uitstek de rijke beelden uit de klassieke volkssprookjes. Sprookjes brengen menselijke, sociale en geestelijke waarheden op een uiterst concrete, beeldende manier, zonder (verstandelijke) uitleg of moralistische beoordeling. De leerkracht weeft de vertelstof in het periodeonderwijs. Maar ook in de de vaklessen sluiten we op de sprookjesbeelden aan.
2e klas: fabels en legenden
Fabels en legenden zijn de rijke bronnen van vertelstof voor de tweedeklassers. Fabels gaan over dieren met menselijke eigenschappen: de sluwe vos, de wijze uil, de driftige stier, de koppige ezel, de trotse haan, de trouwe hond, het goedige schaap. De kinderen herkennen daarvan iets bij zichzelf of bij anderen. Theorieën of moralistische verhalen over ‘het goede’ helpen het kind niet verder. We vertellen over de levende werkelijkheid. Daarom vullen we de fabels in de tweede klas aan met verhalen over het edele en goede dat mensen ook in zich hebben. Dit zijn vooral heiligenlegendes zoals bijvoorbeeld de levensverhalen van Franciscus van Assisi of Christoforus.
3e klas: oude testament
Verhalen uit het Oude Testament vormen de vertelstof voor de derdeklassers. De verhalen hebben een pedagogische bedoeling. De ontwikkelingsgeschiedenis van het joodse volk weerspiegelt uiterlijk thema’s die in de derdeklasser leven. De strijd die het joodse volk onder de strenge, rechtvaardige leiding van God moest doormaken, heeft daarom betekenis voor hen. De derdeklasser is nog een volger, die soms morrend en overtredend de grenzen wil verkennen. Confrontatie met en het op de proef stellen van de autoriteit waarin ze geloven is nodig om over de drempel naar een individueel bewustzijn te komen.
4e klas: mythologie uit het noorden
Het is geen toeval dat de vertelstof van de vierde klas betrekking heeft op de mythologie uit het Noorden (Scandinavië, Duitsland, Nederland) met name de Edda. De Asen – goden – zijn aan allerlei twijfels onderhevig. Ze kunnen kiezen tussen goed en kwaad, in tegenstelling tot de goden in de vertelstof van klas 1 tot en met 3. Deze spirituele verhalen beelden uit wat destijds met de mensheid is gebeurd en nu in de kinderziel van vierdeklassers wordt beleefd: het gevoel verdwijnt dat je bent opgenomen in een door wijsheid geleide, beschermende wereld. Je wordt teruggeworpen op jezelf.
5e klas: Grieken
In de vijfde klas vormt de mythologie van vooral de Grieken de vertelstof. Een groot aantal verhalen daarvan behoort tot ons cultuurgoed. Zij vertellen de lotgevallen van sterfelijke en onsterfelijke wezens, goden en godinnen, mensen, nimfen, saters en sirenen. Zij gaan over een deels imaginaire en een deels fysieke werkelijkheid. De goden zijn ontmaskerd, de herinnering aan een geestelijke wereld wordt verdrongen door het abstracte denken, op de fysieke wereld gericht. En daar staat de vijfdeklasser middenin.
6e klas: Romeinen & middeleeuwen
Mythologie en geschiedkundige verhalen uit de Romeinse tijd en verhalen uit de daarop volgende Middeleeuwen vormen de vertelstof voor de zesde klas. Zij sluiten aan op de belevingswereld van de 11- à 12-jarige. Het zelfbewuste individu immers stond in Rome op de voorgrond. Aan de afbakening van de rechten van de ene persoon ten opzichte van de andere werd toen voor het eerst veel aandacht besteed. Het ‘elk het zijne’ was en is nog steeds een belangrijk beginsel. De Middeleeuwen volgen op de Romeinse tijd. De opkomst van vorstendommen en vrije steden met burgers en ambachtslieden speelde zich in die periode af. Kenmerkend is ook de sterke religieuze en gevoelsmatige verinnerlijking. Zoals in een kathedraal is de binnenwereld van de kinderen in deze leeftijd verrassend kleurrijk.
Vervolgonderwijs
Het vrijeschoolleerplan loopt door tot en met de 10e of 12e klas met ontdekkingsreizen, renaissance, romantiek, verlichting en zo voort.
Periodeonderwijs
Periodeonderwijs
De klassenkracht geeft de eerste 2 uren van de dag periode-onderwijs. In een periode krijgen de kinderen gedurende drie of vier weken hetzelfde vak. Vaak ligt hier de eerste kennismaking met nieuwe leerstof. Elke dag bouwt de leerkracht voort op het voorafgaande, waardoor de kinderen diep op de stof in kunnen gaan en zich ermee kunnen verbinden. Omdat in elke periode weer een ander schoolvak centraal staat, krijgt de nieuwe leerstof de kans tussentijds te “bezinken”. De leerkrachten ontwerpen zelf de lessen voor het periodeonderwijs, het vrijeschoolleerplan met thema’s en doelen dient daarbij als basis. In speciale periodeschriften werken de kinderen de lesstof uit. Op deze wijze maken zij voor de periodestof hun eigen “werkboek”.
Alle vakgebieden
In de loop van de klassen 1 tot en met 6 komen de vakgebieden als periodeonderwijs aan bod: taal, rekenen/wiskunde, plantkunde, heemkunde, mineralogie, aardrijkskunde, meetkunde, geschiedenis, natuurkunde, dierkunde. We dagen elk kind uit zich intellectueel, creatief, ambachtelijk en sociaal te ontplooien. Leerstof is daarbij altijd middel en ontwikkeling is het doel. Het leerplan is gericht op een algemene ontwikkeling over een breed scala aan vakken, dat iedere leerling op een individueel niveau kan volgen. Standaardmethoden geven vaak geen antwoord op de specifieke vragen van een bepaalde klas. Wanneer de leerkrachten zelf de leerstof omwerken tot lessen, houden ze de klassen in beeld en brengen ze hun eigen doorleefde enthousiasme over.
Oefenuur
Vanaf klas 2 oefenen de kinderen in het oefenuur (vaak na de ochtendpauze) dagelijks de stof die zij eerder in het periodeonderwijs kregen aangeboden. Daarvoor gebruiken we wel methodegebonden materiaal voor rekenen en taal. Vanaf klas 3 oefenen we ook begrijpend lezen.
Vaklessen
Vaklessen
Door de dag heen zorgen we voor een ritme in het onderwijsprogramma. De dag kent momenten van inademen en uitademen, de stof in je opnemen en de stof verwerken. Door de afwisseling met verschillende kunstzinnige activiteiten, kunnen kinderen het geleerde beter opnemen en verwerken. In de kunstzinnige activiteiten leren kinderen op een andere manier naar de wereld en naar zichzelf te kijken. Kunst is hierbij niet alleen bedoeld als versiering, maar als een manier waarop je vorm kunt geven aan de dingen die je beleeft. Bij de kunstvakken gaat het om: euritmie, handwerken, muziek, volksdansen, tekenen, schilderen, vormtekenen, boetseren, handenarbeid. Voor de volgende vakken komt een vakleerkracht in de klas.
Euritmie
Euritmie is een bewegingskunst, waarin de kinderen taal en muziek via gebaren en beweging leren ervaren. We willen de kinderen zo begeleiden dat ze met beide benen op de grond komen te staan en hun innerlijke kracht naar buiten toe kunnen tonen. Dat ze recht de wereld in kunnen kijken: hier ben ik. Gediplomeerde euritmieleerkrachten geven deze vakles.
Handwerken
Vanaf de eerste klas krijgen de kinderen elke week handwerken. De vakdocent werkt met een aantal hulpouders in de klas aan verschillende technieken. Elke techniek is gekozen op basis van de ontwikkelingsfase van het kind in dat leerjaar. De kinderen leren breien, haken, borduren. Ze maken een fluitenzak, etui, muts of een pop.
Volksdansen
De kinderen krijgen 10 weken per jaar volksdansen. De vakleerkracht kiest dansen uit de hele wereld, passend bij de leeftijd van de kinderen. Op de voorjaars- en zomerfeesten dansen de kinderen wat ze geleerd hebben op het plein en het veld voor de hele gemeenschap van de school.
Gymnastiek
We hebben een eigen sportzaal op het schoolplein. Vanaf de derde klas krijgen de kinderen gymnastiek van onze vakleerkracht.
De leerkrachten geven in hun eigen of een andere klas zelf de vaklessen tekenen, schilderen, vormtekenen, boetseren, handenarbeid. Andere vaklessen zijn:
Engels
Engels bieden we bij ons op school vanaf klas 1 spelenderwijs aan. Zo raken de kinderen al jong vertrouwd met die taalklanken. Vanaf klas 4 werken we met een methode.
Verkeer
Verkeer komt aan bod in de vijfde klas. Alle kinderen doen mee aan het verkeersexamen.
Natuurbeheer
In de 3e en 5e klas werken de kinderen in de natuur. Ze onderhouden een eigen bloemen- en groentetuin en ze leren het buitenleven kennen door land te onderhouden onder leiding van IVN-gidsen.